- Inleiding
- Meten van de temperatuur
- Meten van de neerslag
- Meten van de luchtdruk
- De verschillende weerelementen
- Zonneschijnsduur en bewolkingsgraad
- Windkracht en -richting
- Weerhut
Inleiding
Er zijn binnen de Vlaamse Vereniging voor Weerkunde heel wat mensen die het weer waarnemen op de één of andere manier. De één is daarin al wat actiever dan de ander en sommigen bezitten zelfs een heus eigen uitgebouwd weerstation waar ze dagelijks tal van weerelementen waarnemen. Anderen houden het wat eenvoudiger en beperken zich tot het waarnemen van een aantal dingen zoals bijvoorbeeld enkel temperatuur of enkel neerslag.
Heel wat leden beschikken op die manier dan ook reeds over een eigen opgebouwde waarnemingsreeks die dikwijls al vele jaren beslaat. Dit eigen archief van het weer over een lange periode stelt je na een tijdje dan ook in staat om gemiddelden te maken en voor je eigen woonplaats vast te stellen in hoeverre het weer zich in een bepaalde periode abnormaal, dan wel normaal gaat gedragen.
Helemaal interessant wordt het echter wanneer je je eigen waarnemingen niet alleen kunt vergelijken met die uit het verleden, maar ook vergelijkingen kunt maken met andere mensen die het weer waarnemen. Daarvoor is het echter noodzakelijk dat een aantal spelregels vastgelegd worden en dat afspraken gemaakt worden. Immers, om te kunnen vergelijken dien je allemaal op dezelfde manier te meten en dat ook op hetzelfde tijdstip. Zoniet is elke vergelijking met de waarnemingen van anderen zinloos. Dit vergelijken is zeker noodzakelijk wanneer je gaat meedoen aan ons waarnemingsprogramma.
Alle waarnemingen worden elke maand in Halo verwerkt en je kan dus perfect nagaan of jouw waarnemingen in de lijn van de gemiddelde waarden liggen. Is dit niet zo en behoor je voortdurend tot de uiterste waarden, dan moet daar een oorzaak voor te vinden zijn. Het opsporen en corrigeren van deze afwijkingen draagt alleen maar bij tot meer geloofwaardige en betere waarnemingen en leert je ook meer inzicht in het weergebeuren te krijgen.
Op het einde van de maand stuur je je eigen waarnemingen telkens naar de persoon die instaat voor de verwerking ervan (zie Halo). Deze gegevens worden dan, samen met de gegevens van alle andere waarnemers in Halo gepubliceerd zodat iedereen ervan kan profiteren en jouw waarnemingen kan gebruiken om ze met de zijne te vergelijken.
Meten van de temperatuur
Om te beginnen dienen we hier al een verdere opsplitsing te maken van de verschillende temperaturen die door ons worden opgemeten:
Het meest voor de hand !iggende is het meten van de luchttemperatuur. Dit is de temperatuur op 1,5 meter hoogte, ook wel schouderhoogte genoemd (voor kleinere mensen onder ons: de temperatuur op ooghoogte). Deze temperatuur spreekt het meest aan omdat het voor ons de “hoogte is waarop we leven” en dus de temperatuur die we het meest gewaar worden. We houden ons eraan om enkel de uitersten van deze temperaturen te meten, oftewel de maximum- en minimumtemperatuur die in een bepaald tijdvak voorkwam. We gaan die temperatuur ook meten tot op één centigraad nauwkeurig in graden Celsius. De gemiddelde temperatuur wordt dus niet door ons gemeten, maar wel nadien berekend uit het gemiddelde van de uitersten. Op die manier bekom je dus niet echt de gemiddelde temperatuur van een ganse dag – daarvoor zou je uurlijkse waarnemingen moeten verrichten en dan daaruit het gemiddelde berekenen – maar in de praktijk levert deze manier van werken toch heel representatieve gegevens op omdat de temperatuur in de meeste gevallen niet op een heel korte tijd heel veel gaat schommelen.
Ten tweede kunnen we ook metingen gaan doen van de grastemperatuur. Dit is zoals de naam het al zelf zegt, de temperatuur van het gras (soms duikt hier ook wel eens het begrip “klomphoogte” op; vooral dan bij onze Noorderburen wordt deze term – begrijpelijkerwijze – al wel eens in de mond genomen).
Naast het meten van de reële temperatuur kunnen we ook de dauwpuntstemperatuur, of kortweg het dauwpunt, gaan meten. Dit is de temperatuur waarbij het aanwezige water in de lucht gaat condenseren en neerslaan: er is vanaf dan dus dauw- (bij positieve temperaturen) of rijpvorming (bij negatieve temperaturen). Het dauwpunt ligt dus steeds lager dan de “echte” temperatuur, tenzij in situaties met mist.
Om helemaal volledig te zijn vermeld ik hier ook nog even dat er natuurlijk nog heel wat andere temperaturen zijn die je kan meten, deze worden echter niet door ons in VVW-verband opgemeten (het spreekt vanzelf dat je dat voor jezelf natuurlijk wel kan doen). Om er maar enkele te noemen: hoogtepeilingen, temperaturen op verschillende dieptes in de grond (dit is vooral interessant om te weten met het oog op agrarische bezigheden en voor de bouw), temperaturen op verschillende hoogtes (andere dan deze op grashoogte en deze onder thermometerhut,…
Helemaal tot slot wil ik toch ook nog heel even verwijzen naar het begrip “gevoelstemperatuur” of “wind-chill” waar we vooral tijdens periodes van koude dikwijls horen over spreken (in Angelsaksische landen wordt deze temperatuur vee! meer vermeld dan bij ons – dat zullen trouwe BBC-kijkers trouwens wel weten uit eigen ervaring, het weerbericht op BBC vermeldt deze term immers dikwijls op aparte weerkaarten). Dit is niet de echte temperatuur, maar de temperatuur zoals wij ze aanvoelen. Een klein voorbeeld: 10°C bij een kalm zuidelijk briesje voelt heel wat aangenamer aan dan 15°C bij een stevige noordenwind…
De gevoelstemperatuur kan moeilijk gemeten worden omdat het gaat om een combinatie van verschillende elementen zoals temperatuur, zonneschijn, vochtigheidsgraad en met als meest belangrijke element de windsnelheid. Zo zal droge en koude lucht die langs de huid strijkt veel vlugger voor een warmteverlies zorgen dan warme en vochtige lucht die met eenzelfde windsnelheid langs onze huid strijkt. Op die manier kan je mits een temperatuur die maar een klein beetje onder nul ligt, een sterke wind en iets te lichte kledij al vlug ernstige bevriezingsverschijnselen vertonen.
Meten van de neerslag
De bedoeling van onze neerslagwaarnemingen is dat we precies willen te weten komen hoeveel water uit de lucht is gevallen en dit gedurende een welbepaalde vooraf bepaalde periode en ook op een welbepaald vooraf afgesproken oppervlak.
De eenheid waarin we één of ander uitdrukken is in millimeter. Dit wil zeggen: hoe hoog zou het water staa indien niets van de gevallen neerslag zou in de grond dringen of verdampen? Indien er dus 4 mm regen is gevallen, dan wil dat zeggen dat het water 4 mm hoog zou staan.
Nu is één millimeter gevallen neerslag ook precies gelijk aan één liter per vierkante meter. Dit kun je gemakkelijk proefondervindelijk uittesten: teken een vierkante meter uit, maak hem waterdicht en giet er één liter water in: het water zal juist één millimeter hoog staan.
Wanneer spreken we dan eigenlijk wel van meetbare neerslag? Dit lijkt een idiote vraag, maar is dat helemaal niet. Binnen de VVW spreken we af dat een neerslagdag een dag is waarop er meetbare neerslag is gevallen, dit wil zeggen: er moet minstens 0.1 mm neerslag zijn gevallen! Een dag waarop er een tiental druppeltjes vielen, is géén regendag! valt de neerslag onder vaste vorm, dan geldt dezelfde regel: ze moet meetbaar zijn, 10 sneeuwvlokken geven dus geen aanleiding tot het noteren van een neerslagdag, er moet minstens 0.1 mm gevallen (in gesmolten vorm dan).
Voor alle duidelijkheid vermelden we ook nog dat het noteren van een neerslagdag van andere neerslagvorm dan verticale (sneeuw, regen, hagel) géén neerslagwaarnemingen kan opleveren! Iedereen die waarnemingen doet, kent wel het verschijnsel dat na een mistige nacht (of zelfs na een nacht met sterke dauw- of rijpvorming) er ’s morgens een paar tienden neerslag in de pluviometer zijn achtergebleven: dit is dus géén neerslag!!!
Meten van de luchtdruk
Ken je het gewicht van een verticale luchtkolom met een doorsnede van 1 cm die zijn basisvlak op zeeniveau heeft en zich oneindig hoog uitstrekt? Dat is de definitie van luchtdruk en die zullen we, tot op zeeniveau, herleid, nauwkeurig meten tot op 1 hectopascal (hPa).
De verschillende weerelementen
In VVW-verband worden de neerslagwaarnemingen beperkt tot drie grote neerslagvormen zoals daar zijn regen, sneeuw en hagel. Daarnaast worden ook weerelementen zoals onweer en mist genoteerd.
Naast deze vijf grote elementen zijn er natuurlijk nog heel wat “variëteiten” zoals ijzel, korrelsneeuw, korrelhagel, ijsregen enzovoort … Ook deze elementen gaan we hier wat verder uitdiepen en dit meerbepaald met het oog op de waarnemers die willen meedoen met de rubriek “Bijzonder weer” en de “Sneeuwrubriek”. Daar worden deze elementen immers wel gemeten.
Net als bij de definitie van neerslagdag mogen we ook deze elementen, met uitzondering van onweer en mist waarvoor een aparte definitie bij de rubrieken is voorzien, slechts noteren indien ze meetbare neerslag opleveren. Een tiental regendruppels of een handvol sneeuwvlokken volstaan dus niet om van een regen- of een sneeuwdag te spreken! er moet daarvoor minstens 0.1 mm in de pluviometer opgevangen worden.
Regen
Aangezien we allemaal (of toch bijna allemaal want we mogen onze buitenlandse lezers niet over het hoofd zien) in België wonen, hoeft dit begrip waarschijnlijk geen verdere uitleg. Zuiver technisch gesproken luidt de definitie:
“Neerslag van waterdruppeltjes die uit een wolk vallen. De regendruppeltjes hebben afmetingen van ongeveer 1 – 2.5 mm.”
En dan nu de praktische definitie: je wordt er nat van! Nadere uitleg over het verschijnsel regen is waarschijnlijk overbodig …
Sneeuw
Sommigen zullen direct reageren en zeggen: sneeuw is de bevroren vorm van regen. Dit is niet sowieso waar! We spreken van sneeuw als de neerslag valt onder de vorm van afzonderlijke of tot vlokken samengeklonterde ijskristallen. Verder onderscheiden we een aantal tussenvormen tussen “echte sneeuw” en “regen”, gaande van natte sneeuw over smeltende sneeuw. Verdere naamgeving voor deze tussenvormen ontbreekt in onze taal, maar in het Engels kennen we bijvoorbeeld wel zoiets als ‘sleet’.
Een sneeuwkristal is eigenlijk één van de wonderste vormen die de natuur voorbrengt. Er zijn bijvoorbeeld in de hele wereld geen twee gelijke sneeuwkristallen te vinden! En dat in de wetenschap dat een flinke sneeuwbui algauw triljoenen kristallen kan produceren die stuk voor stuk verschillen van elkaar … Is dit niet miraculeus? Waar blijft de inspiratie toch vandaan komen?
Hagel
Hagel is, net als onweer, een verschijnsel dat exclusief verbonden is aan het voorkomen van grote cumulonimbuswolken. Hagel ontstaat doordat een regendruppel in een wolk naar beneden valt en onderweg bevriest. Voordat de bevroren druppel uit de wolk valt, wordt hij echter alweer met stijgstromen omhoog gestuwd, de wolk in. Zo kunnen de steentjes laag na laag blijven aangroeien totdat ze zo zwaar zijn geworden dat de stijgstromen niet sterk genoeg meer zijn om de hagelstenen in de bui te houden en ze naar beneden vallen. Hoe sterker dus de zijwaartse stroom in de bui, hoe groter en zwaarder de stenen kunnen worden.
Onweer
Met de behandeling van onweer zijn we alweer beland op een discussiepunt. Wanneer spreken we nu eigenlijk van een onweerswaarneming?
De enige en juiste VVW-definitie is de volgende: We noteren een onweersdag indien je minstens één donderslag hebt kunnen horen. Wie het enkel en alleen maar ziet weerlichten mag dus geen onweersdag noteren.
Waarom kiezen we voor het horen van de donder? Heel eenvoudig: het geluid van de donder draagt in de meeste gevallen maar een tiental kilometer ver, terwijl je het geflits van weerlicht niet zelden over tientallen, zoniet zelfs honderden kilometers afstand kan waarnemen. Zo is het bijvoorbeeld perfect mogelijk dat je ’s nachts in Limburg weerlicht kunt zien van onweer dat zich op de Kust bevindt of zelfs boven de Noordzee! Het weerlicht wordt weerkaatst tegen andere wolken en zo kan het die lange afstanden afleggen.
Een tip: het geluid legt per seconde een snelheid af van iets meer dan 300 meter. Je kunt dan dus ook door het tellen van de seconden tussen het zien van weerlicht en het horen van de donder, de afstand van het onweer tot jouw positie bepalen. Drie seconden zijn dan ongeveer gelijk aan een afstand van één kilometer.
Mist
En het houdt niet op want alweer hebben we een dubieus weerverschijnsel te pakken, wanneer spreken we van mist?
Ook hier is er maar één VVW-definitie: we noteren mist als het zicht minder dan één kilometer bedraagt. Dichte mist beperkt de zichtbaarheid tot minder dan 300 meter terwijl zeer dichte mist de zichtbaarheid tot minder dan 50 meter reduceert.
In de marge van mist kunnen we nog even nevel en heiigheid bespreken. Nevel is een grijsachtige sluier die het zicht tot een tweetal kilometer beperkt. Heiigheid is eigenlijk hetzelfde, maar hier zijn het droge deeltjes (stof, rook, …) die het zicht beperken. Dit is in tegenstelling met nevel waar de slechte zichtbaarheid veroorzaakt wordt door vocht dat gaat condenseren.
Andere neerslagvormen
Naast deze vijf grote neerslagvormen die door ons in VVW-verband gemeten worden, zijn er nog een aantal ander vormen die we kunnen onderscheiden.
Een eerste is ijzel, dit is eigenlijk gewoon regen die echter op een bevroren ondergrond valt en daarop onmiddellijk aanvriest met alle gevolgen vandien. De temperatuur van de regen kan al dan niet boven nul liggen. In het laatste geval spreken we nog eens van onderkoelde regen die onmiddellijk aanvriest wanneer ze in aanraking komt met om het even welk voorwerp.
Een tweede neerslagvorm die sterk aanleunt bij ijzel en onderkoelde regen en daar ook dikwijls mee verward wordt, is ijsregen. Ijsregen valt meestal als gewone sneeuw uit een wolk, maar tijdens het vallen passeren deze sneeuwvlokken door warmere luchtlagen en smelten. Nog lager komen ze als regendruppels weer in koudere luchtlagen terecht waarvan de temperatuur onder nul ligt en ze bevriezen. Ze bereiken als kleine ijsklompjes het aardoppervlak.
Deze beide neerslagvormen komen we alleen tegen in het winterhalfjaar en ze hangen dan ook nog eens samen met dooi-aanvallen die moeizaam verlopen. Vooral in het geval van een mislukkende of vertragende dooi-aanval kunnen we in een tijdspanne van een paar uur dikwijls al deze neerslagvormen door elkaar zien vallen. Dit tot groot jolijt van weeramateurs, maar het leidt evenwel in veel gevallen tot gesakker, gevloek en tandengeknars op ’s lands wegen.
Korrelsneeuw en korrelhagel zijn ook weer twee van die neerslagvormen waar het laatse woord nog niet is over gezegd. Daarvoor moet je echter deze verschijnselen herkennen en hier wringt nu juist dikwijls het schoentje. Zelfs de vakliteratuur is het niet altijd eens over deze verschijnselen en we gaan er hier dan ook niet dieper op in.
In de marge van deze neerslagvormen vermelden we misschien nog heel in het kort nog eventjes twee aparte verschijnselen: neerslag van sahara-zand en neerslag van stuifmeel.
Beide zijn typische lenteverschijnselen en doen menig autobezitter wel eens vloeken. Sahara-zand wordt meestal meegevoerd op een niet eens zo grote hoogte in de atmosfeer en dit meestal wanneer er boven Europa een sterke zuid tot zuidwestelijke hoogtestroming staat. Als op dat moment een front passeert, dan wordt met de neerslag die het meebrengt het zand uit de lucht gefilterd en slaat neer op alle voorwerpen. Het zand is afkomstig van de Sahara waar het tijdens zandstormen werd opgenomen en meegevoerd tot op onze breedtes.
Stuifmeelneerslag is vooral plaatsgebonden. Zeker in de omgeving van groten sparren- en dennenbossen kan tijdens de bloeitijd van deze planten het vele stuifmeel dat ze verspreiden soms aanleiding geven tot een fijn geel laagje dat overal op zit.
Zonneschijnduur en bewolkingsgraad
We willen weten hoeveel de zon in een maand heeft geschenen en hoeveel procent van de tijd dat er wolken waren. Het aantal uren en minuten dat de zon schijnt, wordt elke dag geregistreerd door de zon zelf via het brandglas van de heliograaf of zonneschijnautograaf.
Windrichting en -kracht
Lucht stroomt en is dus meestal in beweging. Bewegende lucht noemen we wind. De wind waait uit een bepaalde richting en met een zekere windsnelheid. De richting van waaruit de wind waait, wordt uitgedrukt in de windrichting ofwel in graden (waarbij het noorden 0° vertegenwoordigt, het oosten 90°, enz.). De snelheid kunnen we uitdrukken in knopen, mijlen, meter/seconde of Beaufort.
Weerhut
Deze kan gekocht worden, of zelf gemaakt. Onder deze link (pdf 1.1 MB) vind je drie verschillende sets bouwtekeningen van mogelijke weerhutten.
Deze pagina werd het laatst aangepast op 14 januari 2020